Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet inkomstenbelasting 2001

 

Artikel 5.17 Vrijstelling directe beleggingen in durfkapitaal
1
Directe beleggingen in durfkapitaal zijn geregistreerde achtergestelde geldleningen aan een beginnende ondernemer die de lening gebruikt voor de financiering van bestanddelen van zijn verplichte ondernemingsvermogen of, indien de beginnende ondernemer een rechtspersoon is, de lening gebruikt wordt voor de financiering van bestanddelen van het ondernemingsvermogen die tot het verplichte ondernemingsvermogen zouden behoren indien de rechtspersoon een natuurlijk persoon zou zijn, gedurende de eerste acht jaar na het verstrekken van de geldlening.
2
Een geldlening wordt niet meer als een belegging in durfkapitaal aangemerkt zodra de beginnende ondernemer:
a
niet langer voldoet aan de voorwaarden die aan hem gesteld zijn;
b
de geldlening niet langer dient ter financiering van bestanddelen van het verplichte ondernemingsvermogen of, indien de beginnende ondernemer een rechtspersoon is, de geldlening niet langer dient ter financiering van bestanddelen van het ondernemingsvermogen die tot het verplichte ondernemingsvermogen zouden behoren indien de rechtspersoon een natuurlijk persoon zou zijn.
3
Onder een beginnende ondernemer wordt verstaan:
a
een natuurlijk persoon die in Nederland voor zijn rekening een onderneming drijft en ten aanzien van wie de inspecteur onder door hem te stellen voorwaarden op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft verklaard dat deze voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden met betrekking tot de toepassing van de zelfstandigenaftrek in het kalenderjaar waarin de lening is verstrekt, het voorafgaande jaar of het daaropvolgende jaar alsmede het aantal jaren waarover de zelfstandigenaftrek ten hoogste reeds mag zijn toegepast;
b
een rechtspersoon die in Nederland een onderneming drijft en ten aanzien waarvan de inspecteur onder door hem te stellen voorwaarden op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft verklaard dat deze voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden met betrekking tot de totstandkoming van de rechtspersoon, de omvang van de onderneming, de herkomst van de onderneming en de aard van de werkzaamheden.
4
Bij ministeriële regeling kunnen ter zake van geldleningen als bedoeld in het eerste lid voorwaarden worden gesteld met betrekking tot:
a
de vormgeving;
b
de omvang;
c
de mate van achterstelling;
d
de registratie en
e
het renteniveau.
5
Het eerste lid is niet van toepassing indien de geldleningen zijn aangegaan tussen:
a
de belastingplichtige en zijn partner, en
b
personen die gezamenlijk een onderneming drijven.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •